Czasownik | Przyimek | Przykład zdania | Tłumaczenie |
behoefte hebben | aan | Ik heb behoefte aan een pauze. | Potrzebuję przerwy. |
beloven | aan | Hij belooft aan zijn ouders dat hij op tijd thuis is. | On obiecuje rodzicom, że wróci do domu na czas. |
besteden | aan | Hij besteedt veel tijd aan zijn hobby. | On poświęca dużo czasu swojemu hobby. |
bevestigen | aan | Hij bevestigt het label aan het pakket. | On przyczepia etykietę do paczki. |
deelnemen | aan | Zij neemt deel aan de wedstrijd. | Ona bierze udział w zawodach. |
denken | aan | Denk aan je afspraak van morgen. | Pomyśl o swoim jutrzejszym spotkaniu. |
gehecht zijn | aan | Ik ben gehecht aan mijn familie. | Jestem przywiązany do mojej rodziny. |
gehoorzamen | aan | Het kind gehoorzaamt aan de regels. | Dziecko przestrzega zasad. |
geven | aan | Hij geeft het cadeau aan zijn vriendin. | On daje prezent swojej dziewczynie. |
lijden | aan | Hij lijdt aan een ziekte. | On cierpi na chorobę. |
twijfelen | aan | Ik twijfel aan zijn eerlijkheid. | Wątpię w jego uczciwość. |
verslaafd zijn | aan | Zij is verslaafd aan chocolade. | Ona jest uzależniona od czekolady. |
vragen | aan | Ik vraag het aan mijn leraar. | Pytam mojego nauczyciela. |
werken | aan | Wij werken aan een project. | Pracujemy nad projektem. |
zich aanpassen | aan | Hij past zich aan de nieuwe regels aan. | On dostosowuje się do nowych zasad. |
zich ergeren | aan | Ik erger me aan het lawaai. | Denerwuję się hałasem. |
zich houden | aan | Je moet je aan de wet houden. | Musisz przestrzegać prawa. |
sturen | aan / naar | Ik stuur de brief naar de klant. | Wysyłam list do klienta. |
zich aansluiten | bij | Ik sluit me aan bij de discussie. | Dołączam do dyskusji. |
blij zijn | met | Ik ben blij met mijn nieuwe fiets. | Cieszę się z mojego nowego roweru. |
praten | met | Ik praat met mijn docent. | Rozmawiam z moim nauczycielem. |
vergelijken | met | Vergelijk dit boek met dat andere boek. | Porównaj tę książkę z tamtą książką. |
beginnen | met / aan | We beginnen met het project morgen. | Zaczynamy projekt jutro. |
kijken | naar | Wij kijken naar een interessante film. | Oglądamy ciekawy film. |
luisteren | naar | Luister naar de instructies. | Słuchaj instrukcji. |
verlangen | naar | Ik verlang naar vakantie. | Tęsknię za wakacjami. |
vragen | naar | Hij vraagt naar zijn familie. | Pyta o swoją rodzinę. |
zich voegen | naar | Hij voegt zich naar de regels. | On dostosowuje się do zasad. |
zoeken | naar | Wij zoeken naar een oplossing. | Szukamy rozwiązania. |
geven | om | Zij geeft om haar vrienden. | Ona troszczy się o swoich przyjaciół. |
smeken | om | Hij smeekt om hulp. | On błaga o pomoc. |
verzoeken | om | Ik verzoek u om geduld. | Proszę o cierpliwość. |
vragen | om | Ik vraag om hulp. | Proszę o pomoc. |
aandringen | op | De leraar dringt aan op meer huiswerk. | Nauczyciel nalega na więcej pracy domowej. |
aansturen | op | Het bedrijf stuurt aan op hogere winst. | Firma zmierza do wyższych zysków. |
afgeven | op | Hij geeft altijd op zijn collega’s af. | On zawsze narzeka na swoich kolegów. |
afreageren | op | Hij reageert zijn woede af op zijn broer. | On wyładowuje swoją złość na bracie. |
afstemmen | op | De docent stemt zijn les af op het niveau van de klas. | Nauczyciel dostosowuje lekcję do poziomu klasy. |
anticiperen | op | We moeten anticiperen op veranderingen. | Musimy przewidzieć zmiany. |
hopen | op | Ik hoop op goed nieuws. | Mam nadzieję na dobre wiadomości. |
ingaan | op | De docent gaat in op de vraag van de student. | Nauczyciel odpowiada na pytanie studenta. |
reageren | op | Reageer op de e-mail van je baas. | Odpowiedz na e-mail od swojego szefa. |
rekenen | op | Je kunt op mij rekenen. | Możesz na mnie liczyć. |
verliefd zijn | op | Hij is verliefd op haar. | On jest w niej zakochany. |
wachten | op | Wij wachten op de bus. | Czekamy na autobus. |
wijzen | op | Hij wijst op het probleem. | On wskazuje na problem. |
zich abonneren | op | Ik abonneer me op dit tijdschrift. | Prenumeruję ten magazyn. |
nadenken | over | Ik moet nadenken over mijn toekomst. | Muszę przemyśleć moją przyszłość. |
praten | over | Wij praten over het weer. | Rozmawiamy o pogodzie. |
ruziën | over | Ze ruziën over geld. | Kłócą się o pieniądze. |
twijfelen | over | Zij twijfelt over de juiste keuze. | Ona waha się co do właściwego wyboru. |
bezwaar hebben | tegen | Ik heb bezwaar tegen deze regel. | Mam zastrzeżenia wobec tej zasady. |
praten | tegen | Hij praat tegen zijn collega. | On rozmawia z kolegą. |
schreeuwen | tegen | Hij schreeuwt tegen zijn kind. | On krzyczy na swoje dziecko. |
zeggen | tegen | Ik zeg het tegen mijn vriend. | Powiem to mojemu przyjacielowi. |
zich afzetten | tegen | Zij zet zich af tegen onrecht. | Ona sprzeciwia się niesprawiedliwości. |
zich verzetten | tegen | Zij verzet zich tegen onrecht. | Ona sprzeciwia się niesprawiedliwości. |
aanmanen | tot | De dokter maant aan tot rust. | Lekarz wzywa do odpoczynku. |
aanmoedigen | tot | Zij moedigt haar team aan tot doorzettingsvermogen. | Ona zachęca swój zespół do wytrwałości. |
zich richten | tot | Hij richt zich tot de voorzitter. | On zwraca się do przewodniczącego. |
zich wenden | tot | Wendt u zich tot de receptie. | Proszę zwrócić się do recepcji. |
afhangen | van | Het succes hangt af van hard werken. | Sukces zależy od ciężkiej pracy. |
afleiden | van | De leraar probeert de kinderen van de tv af te leiden. | Nauczyciel stara się odciągnąć dzieci od telewizji. |
aftrekken | van | Je mag het bedrag aftrekken van je belasting. | Możesz odjąć kwotę od podatku. |
afwijken | van | De auto week af van de rijstrook. | Samochód zjechał z pasa. |
genieten | van | Wij genieten van de zon. | Cieszymy się słońcem. |
houden | van | Ik houd van chocolade. | Lubię czekoladę. |
schrikken | van | Ik schrik van harde geluiden. | Przestraszyłem się głośnych dźwięków. |
verliezen | van | Ons team verloor van de tegenstander. | Nasza drużyna przegrała z przeciwnikiem. |
zich afwenden | van | Hij wendde zich af van zijn oude vrienden. | On odwrócił się od swoich dawnych przyjaciół. |
bang zijn | voor | Ik ben bang voor spinnen. | Boję się pająków. |
uitkijken | voor | Kijk uit voor de hond. | Uważaj na psa. |
vrezen | voor | Ik vrees voor mijn veiligheid. | Boję się o swoje bezpieczeństwo. |
zorgen | voor | Zij zorgt voor haar kinderen. | Ona opiekuje się swoimi dziećmi. |